Koolhydraten
Koolhydraten behoren, samen met eiwitten en vetten, tot de macronutriënten. Koolhydraten bestaan uit drie verschillende elementen, te noemen: koolstof, waterstof en zuurstof. Het is een bron van energie en vezels voor honden en katten.
Koolhydraten zijn onder te verdelen in monosachariden, disachariden, oligosachariden en polysachariden. Koolhydraten omvatten suikers, zetmeel en voedingsvezels. Onder de monosachariden vallen de eenvoudige suikers zoals glucose of fructose. Disachariden zijn relatief eenvoudige suikers waar bijvoorbeeld sacharose bij hoort. Zowel de oligo- als de polysachariden behoren tot de langzame koolhydraten. De polysachariden zijn op hun beurt weer onder te verdelen in twee groepen:
-
Verteerbare complexe koolhydraten. Dit zijn complexe koolhydraten die verteerd kunnen worden door de endogene enzymen, deze koolhydraten worden zetmeel genoemd
-
Niet verteerbare koolhydraten. Dit zijn koolhydraten die niet verteerd kunnen worden door de verteringsenzymen, deze koolhydraten staan bekend als voedingsvezels. Deze voedingsvezels kunnen niet verteerd worden maar worden door de bacteriën in de darmen gefermenteerd.
Hoewel het FEDIAF geen minimum hoeveelheid koolhydraten heeft vastgesteld voor honden en katten heeft dit nutriënt wel positieve aspecten voor deze dieren. Zo kunnen eenvoudige koolhydraten en zetmeel gebruikt worden als energie in de vorm van glucose. De koolhydraten zijn niet alleen te gebruiken voor energie, ze zijn ook een bron van warmte voor het lichaam; tijdens het metaboliseren van koolhydraten komt er namelijk warmte vrij. Ook is het lichaam in staat om een overschot aan eenvoudige koolhydraten en zetmeel op te slaan in de vorm van glycogeen of als vet. Tot slot is het mogelijk dat bepaalde producten die tijdens het metaboliseren ontstaan als bouwstenen kunnen dienen voor andere voedingsstoffen.
Voor het gebruik van koolhydraten als bron van energie is de lever essentieel. De lever zorgt voor de synthese, de opslag, het omzetten en de afgifte van glucose voor het gebruik door andere organen. De hoogste concentratie glycogeen is dan ook aanwezig in de lever.
De vertering van koolhydraten vindt plaats door het gehele lichaam. Bij mensen start de vertering al zodra voeding in de mond terecht komt. In het speeksel van de mens is amylase aanwezig, amylase is nodig voor de afbraak van koolhydraten. Bij honden en katten is dit enzym niet aanwezig in het speeksel. Bij deze dieren vindt de vertering van koolhydraten met name plaats in de darmen. De alvleesklier scheidt verteringsenzymen uit welke een grote hoeveelheid zetmeel en suikers verteren.
Zoals je hierboven al hebt kunnen lezen, kan het lichaam koolhydraten gebruiken als een bron van energie. Zo leveren koolhydraten ongeveer 3,5 kcal per gram. Bepaalde organen en weefsels (bijvoorbeeld het brein) in het lichaam hebben glucose nodig voor energie. Deze glucose kan het lichaam verkrijgen uit glucogene aminozuren of uit glycerol uit vetten.
Bevat de voeding van een dier onvoldoende koolhydraten, dan gebruikt het lichaam bepaalde aminozuren (die normaal gesproken gebruikt worden voor de melkproductie, de foetale groei of de spiergroei) voor de synthese van glucose.
Overigens spelen koolhydraten niet alleen een belangrijke rol bij de energievoorziening van het lichaam, ze zijn ook belangrijk voor de verwerking van diervoeding. In dit geval is zetmeel een belangrijk onderdeel voor de productie van brokken. De gelatinering van zetmeel is van cruciaal belang voor het extrusieproces. Zonder zetmeel is het niet mogelijk om een vaste brok te produceren.
Hoewel er door het FEDIAF geen richtlijn is gegeven met betrekking tot de hoeveelheid koolhydraten in honden- en kattenvoeding, varieert de behoefte naar dit nutriënt tijdens de dracht en lactatie bij honden. Het gaat dan om een grotere behoefte aan glucose. Er is in dit geval een extra behoefte aan glucose ter ondersteuning van de groei van de foetus en voor de synthese van lactose in de moedermelk. Over het algemeen is het advies voor een drachtige of lacterende teef om een voeding te geven welke minimaal 23% koolhydraten bevat.
Katten hebben, in tegenstelling tot honden, geen behoefte aan een voeding welke meer koolhydraten bevat tijdens de dracht of lactatie. Deze dieren zijn prima in staat om de bloedglucosewaarden te handhaven wanneer zij een voeding krijgen welke koolhydraatarm is maar die wel rijk is aan eiwitten. Overigens produceert de alvleesklier van een kat veel minder amylase dan de alvleesklier van een hond. Hierdoor is het lichaam van een kat minder goed in staat om grote hoeveelheden eenvoudige koolhydraten te metaboliseren.
Het lichaam van honden en katten is niet in staat om alle koolhydraten af te breken. Zo is er een vorm van complexe koolhydraten, de voedingsvezels, die het lichaam niet af kan breken. Dit komt doordat het lichaam van onze viervoeters niet de juiste verteringsenzymen produceert welke de verbindingen tussen suikers in voedingsvezels af kan breken. Hierdoor is het niet mogelijk voor het lichaam om voedingsvezels te gebruiken als energiebron. Dit wil echter niet zeggen dat vezels geen functie hebben in het lichaam van onze viervoeters. Sterker nog, in de darmen hebben voedingsvezels een belangrijke functie. De voedingsvezels die het lichaam niet af kan breken zijn te verdelen in twee groepen: de fermenteerbare voedingsvezels en de niet-fermenteerbare voedingsvezels.
- In de darmen vindt fermentatie van de voedingsvezels plaats door met name bacteriën en gisten. Door dit fermentatieproces komt er energie vrij voor de bacteriën en de cellen van de dikke darm. Deze voedingsvezels staan bekend als prebiotische voedingsvezels. Deze vezels ondersteunen de groei van de microbiota (het totaal aan micro-organismen in de darmen). Op zijn beurt zorgt de groei van de microbiota ervoor dat slechte bacteriën niet kunnen koloniseren in de darmen.
- De niet fermenteerbare voedingsvezels komen onaangetast in de darmen terecht. Hier dragen de vezels bij aan een regelmatige stoelgang en reguleren ze de fecale consistentie. Bovendien bevatten voedingsvezels bijna geen calorieën waardoor ze voor bulk kunnen zorgen en bij kunnen dragen aan een verzadigd gevoel bij huisdieren die aanleg hebben om overgewicht te krijgen.
Het lichaam van honden en katten produceert de juiste enzymen voor de vertering van diverse koolhydraten. Het lichaam breekt de koolhydraten af tot kleinere suikereenheden welke vervolgens opgenomen kunnen worden door het lichaam via de darmwand. Er is hier echter sprake van één uitzondering, namelijk lactose. Volwassen honden en katten zijn niet in staat om lactose adequaat af te breken, dit kan resulteren in vervelende maagdarmklachten.